Mijn jeugd op Rust en Werk

Auteur: Nolly Labey
Verteller: Manoch
Plaats: Rust en Werk

Als kleine jongen kon ik zo van huis tot in het schoollokaal zwemmen. Bij iedere springvloed, groot of klein, kwam het water tot over de dam en stond plantage Rust en Werk onder water.

Wij kinderen vonden het prachtig. Mijn moeder niet, zij was de schoonmaakster van de school.

Vroeger was Rust en Werk een welvarende plantage, er werd suiker en rijst verbouwd. Maar toen de eigenaar, meneer Jamin, naar Nederland vertrok liet hij mijn voorouders een kapotte plantage achter.

In 1979 heeft meneer Van Alen de plantage overgenomen. Toen werd alles beter. Hij liet alle dammen repareren. We konden niet meer zwemmend naar school. We mochten wel in het sluiskanaal en in de kreek zwemmen. Ieder weekend kwam meneer Van Alen met zijn gezin naar de plantage. Dat was feest. Meneer Van Alen had een korjaaltje gekocht met een 4pk motor. Met vijf jongens gingen we varen. M’n broertje en ik, een Javaanse jongen en de twee zonen van meneer Van Alen.

Maar op een dag konden de houten sluisdeuren de druk van het water niet meer aan en braken door. De sluisdeur schoot er zo hard uit het leek wel een kanonskogel. Er lagen die dag wel acht boten van de vissers achter de sluisdeuren. Ook de boot van mijn moeder. En er waren veel jongens aan het zwemmen. Het water kwam met zo’n kracht, we werden overspoeld. Ik riep, m’n broertje, waar is m’n broertje, waar ben je.  Iedereen riep naar elkaar. We hielpen elkaar uit het water.  Gelukkig zijn we er allemaal uitgekomen. Ook de boot is niet verloren gegaan. Die zat aan een paal. De paal brak maar de boot zat goed vast. Later zijn we de andere boten gaan zoeken. Gelukkig vonden we ook mijn moeders boot.

Toch kreeg ik, toen ik thuiskwam, een pak slaag van mijn moeder. Dat vond ik niet zo erg.

Back To Top