De grond van mijn Opa

Auteur: Nolly Labey
Verteller: Frederik Arasmali
Plaats: Margaretha

Wijlen mijn opa en oma hadden 10 kinderen, 6 meisjes en 4 jongens. Vlakbij het dorp hadden opa en oma een groot stuk grond en als klein meisje ging ik mee naar de grond met de hele familie.

We gingen padie en urdi planten en er stonden heel veel fruitbomen. We bleven de hele dag en een van ons bleef thuis om te koken, dan werd het eten gebracht en gingen we met z’n allen eten en drinken. We namen ook hangmatten mee om een dutje te doen. Of we gingen met de boot varen en vissen. Die tijd was echt leuk. Nu is het anders, bijna alle kreken zijn dichtgegroeid en er is weinig vis.

Niemand plant meer padie of urdi. De mensen kopen alles in de stad. Alleen de oudjes planten nog wat groente. De meeste mannen leven van de visvangst of ze werken in de stad.  En als ze niet werken zitten ze voor de winkel. De vrouwen blijven thuis. Er zijn bijna geen vrouwen die werken. Ze zorgen voor de kinderen en voor het eten. Ik niet, ik plant peper, kousenband en snijbonen, ik heb ook kippen en ik werk op plantage Frederiksdorp.  Ik ben getrouwd en ik heb twee zonen een van 11 en een van 14 jaar. Ik wil geen tien kinderen, ik zou nog wel graag een meisje willen.

Er wonen hier Javanen en Hindoestanen. We leven gewoon samen er is geen verschil. We leven volgens onze eigen leefstijl. Ik hou ook van feesten. Er zijn twee grote feesten in het dorp. Wij Javanen vieren het Bodofeest dat is na de vastenmaand. De Hindoestanen vieren Phagwa. Bij Phagwa wordt de Holiká verbrand op een grote brandstapel precies om zeven uur. Het mag niet later. Maar wij vrouwen gaan niet kijken hoor, want de Holiká was een slechte vrouw een heks. Ze wou haar neefje verbranden maar ze valt zelf in het vuur. En daarna gaan we feest vieren. Ik heb 15 jaar in de stad gewoond maar ik ben nu weer terug op Margarita. Hier ben ik geboren en hier wil ik zijn.

Back To Top